De Kindreflex vraagt van hulpverleners om onderstaande zes stappen van de Kind-reflex te doorlopen. Hulpverleners zetten de eerste drie stappen standaard bij elke cliënt. De drie vervolgstappen zijn situatie gebonden en dus niet altijd aan de orde.
1. De eerste 3 stappen focussen op de sterktes en krachten van de cliënt in zijn rol als ouder.
2. De laatste 3 stappen focussen op verontrusting.
Stap 1: voer een gesprek over de kinderen en het ouderschap.
Aandachtspunten:
Wat vraag je als hulpverlener precies na?
Hoe kan je op een open en niet-controlerende manier naar de kinderen en het ouderschap vragen?
Stap 2: peil naar de veiligheid thuis en het welzijn van de kinderen.
Aandachtspunten:
Kies een vervolgstap:
Welke vragen kan ik stellen om zicht te krijgen op het welzijn van de kinderen?
Stap 3: ondersteun de cliënt in zijn rol als ouder.
Aandachtspunten:
Hoe voer je een KOPP-preventiegesprek met de ouder(s)?
Hoe betrek en ondersteun je relevante personen uit de context van de cliënt?
Stap 4: ga verder na of er sprake is van verontrusting en bereidheid.
Aandachtspunten:
Kies een vervolgstap:
Wat is een verontrustende situatie?
Op welke risicofactoren moet je letten?
Op welke beschermende factoren moet je letten?
Welke instrumenten kan je gebruiken om de situatie in te schatten?
Hoe en waarvoor kan je de gemandateerde voorzieningen consulteren?
Stap 5: herstel de veiligheid.
Aandachtspunten:
Kies een vervolgstap:
Stap 6: betrek een gemandateerde voorziening.
Aandachtspunten:
Hoe betrek je een gemandateerde voorziening?
Wat staat jouw cliënt te wachten als je een gemandateerde voorziening betrekt?